Allergische rhinoconjunctivitis
Allergische neus- en oogklachten komen voor bij 15 à 25 % van de bevolking. Ze worden voornamelijk uitgelokt door aëro-allergenen (zoals huisstofmijt, pollen, schimmels en dierenepitheel).
Stuifmeel- en schimmelsporenkalender
Naast de klassieke presentatie van rhinoconjunctivitis zijn er ook belangrijke comorbiditeiten zoals otitis media, sinusitis, vermoeidheid, snurken en slaapstoornissen.
De diagnose stellen gebeurt op basis van anamnese, neus-, keel-, ooronderzoek en huidpriktesten, zo nodig met een aanvullende bloedafname.
De behandeling is gebaseerd op drie belangrijke pijlers, zoals beschreven in de ARIA-guidelines*:
- Contact met het allergeen vermijden
- Anti-allergische medicatie
- Immunotherapie
In de laatste tien jaren kreeg immunotherapie (desensibilisatie) een belangrijke plaats in de behandeling van allergische rhinitis. Nauwkeurige patiëntenselectie door een ervaren team en selectie van het juiste type allergeen (huisstofmijt, boom- of graspollen) zijn cruciaal. Immunotherapie is de enige oorzakelijke behandeling van allergie. Ze heeft als doel de gevoeligheid voor een specifiek allergeen te verminderen om zo immunologische tolerantie op te bouwen. Daardoor kan de klassieke medicatie worden afgebouwd en verbetert de levenskwaliteit van de patiënt. Recente studies tonen aan dat immunotherapie het optreden van nieuwe sensitisaties en het ontstaan van astma sterk afremt. Immunotherapie bestaat in twee verschillende vormen: subcutane immunotherapie of SCIT en sublinguale immunotherapie of SLIT.
Kinderen en volwassenen kunnen hiervoor terecht op de diensten Kindergeneeskunde en NKO.